Historiek Hof Bladelin

Pieter Bladelin

We gaan met Brugge even in de tijd terug, toen een ware ‘tsunami’ – de Duinkerkse Transgressie genoemd – onze contreien overspoelde.  Pas toen het zeewater zich in 1134 terugtrok en er zich een ware zee-arm vormde tussen Brugge en de Noordzee, werd onze middeleeuwse stad een echte ‘zeehaven’ met wel 500 vaartuigen die dagelijks aan- en afvoeren.  Brugge werd de grootste handelsdraaischijf van Europa, waar kooplui uit Oost- en Noord-Europa hun collega’s ontmoetten van Zuid-Europa (Spanje, Italië,..).  Brugge kende een drietal ‘gouden eeuwen’ en handel bracht ook rijkdom en geld naar onze regio.

Dit was ook het Hertogdom Bourgondië niet ontgaan.  In 1369 trouwde de toenmalige Hertog van Bourgondië Filips de Stoute met Margaretha van Male, erfgename van Graaf van Vlaanderen Lodewijk van Male.  Vlaanderen en Bourgondië waren meteen verenigd !

Talrijke graven en hertogen verbleven sindsdien in Brugge, vaak in het Brugse Prinsenhof.  Kleinzoon Filips de Goede regeerde over Vlaanderen van 1419 tot 1467 en het is precies in zijn gevolg dat Pieter Bladelin een functie kreeg als hofmeester.  Vanaf 1447 werd hij zelfs benoemd tot “Thesaurier” van de Orde van het Gulden Vlies, een ridderorde door Filips de Goede te Brugge opgericht in 1430.

Gezien zijn blitz-carrière aan het Bourgondische Hof en zijn huwelijk met de rijke Margaretha van de Vagheviere, had Pieter voldoende fondsen verworven om in 1435 – in de nabijheid van het Prinsenhof – een stadspaleis te bouwen (met gotische toren), complex dat nu bekend blijft als “Hof Bladelin”.  De balksleutels in de ‘Romeinse Zaal’ getuigen nog van de uitstekende band die Pieter had met Filips de Goede en zijn (derde) vrouw Isabella van Portugal : ze dragen hun beider wapenschilden.

In de vroegere woonruimte van Pieter Bladelin, nu de”Romeinse Zaal”, zien we ook vier replica’s van fresco’s gemaakt door Raffaello voor de pauselijke vertrekken en ontvangstzalen in het Vaticaan.  Ze dateren uit de 18e eeuw en werden hier ondergebracht door E.H. de Foere in 1829.  We wijzen terloops ook nog even op de neo-gotische Bladelin-nis boven de ingangspoort aan de voorgevel.  We zien er een knielende Pieter Bladelin voor Madonna met kind  (de Wispelaere/de la Censerie – 1893). 

Hof Bladelin beschikt ook over een replica van het “Bladelin triptiek”, een schilderij gemaakt in 1460 door Rogier Van der Weyden in opdracht van Pieter Bladelin (orig. Gemäldegalerie Alte Meister, Berlijn).

Pieter Bladelin stelde alles in het werk om tot de adelstand te behoren, en kocht grote percelen grond ten noorden van Brugge.  Filips de Goede verhief ze tot “Heerlijkheid” of “Seigneurie”.  Het gezin Bladelin – Van de Vagheviere liet daarom – op 18 km van Brugge – de stad Middelburg (in Vlaanderen) bouwen met een kerk, een ruim aantal woningen, een ziekenhuis, een school, én een verbindingskanaal met de rivier ‘de Lieve’ die verbinding met Gent en Damme en de Noordzee verzekerde.  De parel aan zijn kroon was een groots luxueus kasteel.  Karel de Stoute, Margaretha van York en Maria van Bourgondië brachten er in 1470 hun vakantie door…

Na enige tijd verbleef Pieter Bladelin enkel nog in zijn nieuwe stad en werd voor het Hof Bladelin in Brugge uitgekeken naar een nieuwe bestemming.

De Medici

De rijke Florentijnse bankiersfamilie “de Medici”, die zowat in heel Europa zijn filialen had, was uiteraard ook in Brugge actief.  Piero de Medici huurde aanvankelijk het pand maar kocht het later voor zijn zoon Lorenzo de Medici, “Il Magnifico”, die er Tommaso Portinari aanstelde als ‘bankdirecteur’.  Het was hij die er bij de Medici op aandrong om Hof Bladelin uit te breiden.  Hij liet een nieuwe zaal aanbouwen aan het bestaande pand : de “Bankzaal de Medici”.  In deze zaal vinden we een replica van het “Portinari Triptiek” (orig. Gallerie degli Uffizi, Firenze) van de hand van Hugo Van der Goes (1476), en twee maal versierde balksleutels met de wapenschilden van Filips de Goede en de familie de Medici.

Tommaso Portinari was Lorenzo ogenschijnlijk echt dankbaar en bestelde – voor zijn huwelijk in 1469 – 2 tondi (gebeeldhouwde medaillons) die als eerste getuigen van de Italiaanse renaissance in Brugge, werden ingemetseld bovenaan in de binnentuin : één van de Florentijse Lorenzo en één van zijn eega, de romeinse Clarice Orsini.  Dankzij dit huwelijk kregen De Medici vaste voet aan de grond in Rome, wat hen naderhand drie pausen opleverde.  De eerste – Leo X – was de zoon van Lorenzo de Medici…  In de Romeinse Zaal zien we Leo X geportretteerd toen de paus – althans volgens de overlevering – een hevige brand in Rome door een zegening tot stilstand bracht, weliswaar 700 jaar eerder…

Tommaso bleef het “de Medici geld” rijkelijk uitgeven en sponsorde Bourgondische dagenlange feesten, maar ook oorlogen, o.m. van Karel de Stoute die stierf in 1477 in een veldslag bij Nancy.  Niet alleen de oorlog maar ook het geld was hopeloos verloren…

De Medici zag dit met lede ogen aan en besloot daarom in 1480 de samenwerking met Portinari stop te zetten en het pand aan hem te verkopen.  Tommaso hield het in Brugge nog even vol, maar verkocht de gebouwen in 1497 en keerde dan naar Italië terug…

Jacob van Luxemburg, Seigneur de Fiennes

Jacob van Luxemburg, Ridder van de Orde van het Gulden Vlies en Heer van Fiennes (een gebied tussen Calais, Boulogne en St-Omer) werd de nieuwe eigenaar.  Hij schonk het pand in 1530 aan zijn zuster Françoise de Fiennes, weduwe van Jan van Egmont.  De familie bouwde aan het complex een volledig nieuwe vleugel, parallel met het bestaande Bladelin/de Medici gebouw.  Hof Bladelin kreeg daardoor zijn U-vorm, met de binnentuin in het midden.

Lamoral van Egmont

De zoon van Jan van Egmont en Françoise – Lamoral van Egmont – werd – als waardering voor zijn inzet en zijn trouw – door Keizer Karel tot Ridder van het Gulden Vlies geslagen.  Hij kwam evenwel om het leven in tragische omstandigheden.  Ten tijde van de onverbiddelijke Hertog van Alva, en middenin de beeldenstorm, werd hij samen met zijn vriend Hoorne te Brussel onthoofd (1568) : meteen het sein voor de Nederlandse Opstand en de Tachtigjarige Oorlog.

Jan de le Flye, Seigneur de Gaugerie – Slotklooster Karmelietessen

Bovengenoemde kocht het stadspaleis in 1617 en stond toe dat de Karmelietessen er in 1632 hun intrek namen : het huis werd een slotklooster, even later aangekocht door dezelfde Theresianen.  Deze Ongeschoeide Karmelietessen bleven er tot 1669.

Het complex veranderde weer van eigenaar en via Pierre de Southieu – ook stichter van Godshuizen in Brugge – kwam het stadspaleis weer in handen van de familie de le Flye (1743).  Zij sloten de symmetrische, Italiaans aandoende binnentuin af met een nieuwe vleugel, die de afscheiding vormde van de inkomtuin en de grote tuin met boomgaard die nu nog achteraan het complex reikt tot aan de Grauwwerkersrei (rei van de ‘pels-bewerkers’).

E.H. Léon de Foere en de Congregatie O.L.V. Hemelvaart, ‘Gesticht van Bermhertigheyd’ 

In 1787 kwam het pand in handen van de Gouverneur van Vlaanderen, Jean-Albert de Buisseret die het schonk, met het aanpalend Huis Miraumont, aan zijn neef Ysenbrandt, intieme vriend van Priester Léon de Foere.  Priester de Foere was onderpastoor geweest van de Brugse wijk St. Anna waar de armoede welig tierde, en waaraan hij beslist wilde verhelpen.

E.H. de Foere verwierf het huis Miraumont waar hij een kantschool oprichtte (‘Spellewerkschole’ of ‘de Foersche Schole’ genoemd) voor de arme opgroeiende meisjes, en stichtte er in 1816 een Zuster-gemeenschap “de Congregatie van O.L.V. Hemelvaart”.  In 1829 kocht hij voor hen het Hof Bladelin, dat als klooster werd gebruikt.  Het jaar erop startte hij de bouw van een neo-classicistische kapel, naar verluidt een kopie van Sant’Agnese Fuori le Mura te Rome, gebouwd buiten de romeinse aureliaanse stadsmuren.

Om dit alles te financieren gaf E.H. de Foere een tijdschrift uit “le Spectateur Belge” waarin behoorlijk wat kritiek werd geleverd op de politiek en politici, wat vrij populair werd en aardig wat centjes in het laatje brachten.  Zijn vaak krasse taal in zijn krantje kostte hem uiteindelijk wel twee jaar gevangenis…

De kapel met een indrukwekkend cassetten-ton-gewelf met bloemmotief, beschikt over grisaille meesterwerken van Jan Paelinck (1834), een majestueus beeld van de “Hemelvarende Lieve Vrouwe” van Pieter Pepers (18°eeuw), brandglasramen van Jules Dobbelaere (1904) en twee standbeelden van de hand van Laurent Delvaux (1761) gemaakt voor de Brusselse hofkapel van aartshertog Karel van Lorreinen. Een overloop op de 1ste verdieping wordt afgeschermd door ballusters in massieve messing (Dumery, kleinzoon van de klokkengieter).  Dorische, Ionische, en Korinthische zuilen werden er samen gebracht tot 1 harmonieus geheel, dat bekroond wordt met een Hooghuys kerkorgel in uitstekende staat.

Inmiddels was in 1830 België een onafhankelijke staat geworden en E.H. de Foere werd in 1831 door het Nationaal Congres met 3 andere Commissie-leden naar London gestuurd om Leopold-van-Saksen-Coburg te vragen om als staatshoofd te fungeren van de pas opgerichte staat, een missie die met succes werd afgerond.  De Foere werd nog parlementslid tot 1848 en overleed in 1851.

Het Hof Bladelin was in die tijd gekend onder de naam: ‘Gesticht van Bermhertigheyd’.